Eilandvrees (roman, Contact 1998)
Eilanden zijn door hun lastige bereikbaarheid en in zichzelf gekeerde aard perfecte decors voor de literaire verbeelding. Max Niematz is zich daarvan bij het schrijven van zijn eerste roman Eilandvrees terdege bewust geweest. Zijn hoofdpersoon Kristian Toss probeert op onnavolgbare wijze het mythische karakter van het tropische eilandje Peack te ontraadselen. Kristian Toss heeft in zijn leven het zwerven tot een kunst gemaakt. Na de halve wereld afgereisd te hebben besluit hij dat het tijd is zich ergens te vestigen en er thuis te zijn. Of hem dat zal lukken, blijft vanaf het begin van de roman onzeker. Vanaf de dag dat hij voet aan wal zet maken de eilandbewoners het hem vrijwel onmogelijk een bestaan op te bouwen. Onderling zijn ze verdeeld in twee religieuze kampen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. De ogenschijnlijk vrolijke baptisten koesteren een diepe verachting voor de zevendedagsadventisten, die betweterig hun strenge leer uitdragen. Beide groepen proberen Toss voor hun karretje te spannen. Dominee en drinkeboer MacBush bezorgt Toss klusjes om in zijn onderhoud te voorzien, op voorwaarde dat hij zich niet inlaat met de adventisten. Schoolmeester Eikerk, overtuigd adventist, ziet in Toss niet slechts een noeste werkkracht, maar een kunstenaar met messiaanse trekjes. Beide heren hebben een beetje gelijk. Toss is zowel een man van vlees en bloed, als iemand die een taak heeft te vervullen: het eiland vastleggen in woord en beeld. Dagelijks maakt hij notities en trekt er met schetsbloc en inkt opuit. Een gelukkige tijd. Ondanks, of juist dankzij, zijn ongrijpbare levenswijze laten de eilanders hem niet met rust. Hoe superieur hij ze ook afwimpelt, (Ik woon niet op dit eiland, ik beoefen dit eiland.), het is tevergeefs. Wanneer hun onderlinge rivaliteit zich ten slotte tegen hem keert, trekt hij zich in zijn huis terug, waar hij zijn tekenkunst bedrijft, niet langer naar de natuur, maar in de fantasie. Zijn verhitte ideeen nemen steeds grilligere vormen aan. Zo werd Kristian Toss een slaaf van zijn ziel. In een poging de oorspronkelijke gelukstoestand te herstellen besluit hij het radicaler aan te pakken. Voor dat doel leeft hij een tijdje moederziel alleen op het naburig eilandje Tinfish, waar het ritueel van tekenen naar de natuur terugkeert. Tot op een dag zijn eenzame gedachten van zijn hoofd zo n heksenketel maken, dat hij denkt aan hallucinaties te lijden en in zijn dagboek noteert: 'Hoe meer ik schrijf, hoe onbeschrijfelijker het wordt.'
Wat deze roman fascinerend maakt is niet zozeer het relaas van de eeuwige reiziger - al lees ik dat graag -, maar de averechtse logica waarmee het verhaal wordt verteld. Niematz is een veeleisend schrijver die niet schroomt de lezer keer op keer op het verkeerde been te zetten. Hij stopt zijn tekst vol uitweidingen, literaire invallen, bijbelse verwijzingen en woordgrappen. Hij voert dit procede soms te ver door. De passages over het verband tussen vliegen en mensen boeiden mij bijvoorbeeld minder. En de notities die Toss maakt in het "Boek der Handelingen" en die het wezen van het eiland zouden moeten vastleggen, zijn wel erg vaag: 'Niet de twijfel veroorzaakt de val, maar de verrukking. Handeling zoveel.' Toch valt niet te ontkennen dat juist deze stijl past bij de stijgende verwarring in het hoofd van Toss. De opeenstapeling van dit soort passages zorgt voor een surrealistisch effect. Na de vliegen komen de fregatvogels aan de beurt, en daarna de koereigers. En wat die vaagheid betreft, daar geeft Toss tussen neus en lippen een verklaring voor: 'Vaagheid moet vaag zijn, ter onderscheiding van duidelijkheid.' Daar valt inderdaad weinig tegenin te brengen. Zo daagt Niematz constant uit en laat hij opzettelijk chaos ontstaan. 'Eilandvrees gaat elke voorstelling te boven. Het is een ziekte', constateert de hoofdpersoon.
Gelukkig wordt die wanorde nergens te zwaar. Veel van de observaties zijn juist opvallend licht van toon en humoristisch. Als devies voor Eilandvrees geldt dan ook: laat gebruikelijke reflexen varen en probeer de hoofdpersoon van Max Niematz op zijn reis te volgen. Dat zou in eerste instantie wel eens stroef kunnen gaan, maar na een tijdje dringen betekenis en Niematz' gevoel voor stijl en humor door. Dan is het ineens, langs onverwachte weg, raak. Jeroen Vullings, in Vrij Nederland
In het eerste deel van Max Niematz roman Eilandvrees fungeert een betekenisvol citaat uit Het verboden Rijk van J. Slauerhoff als motto. De drie andere delen worden voorafgegaan door motto s uit respectievelijk Robert Walsers Jakob von Gunten, Samule Becketts Molloy en Rimbauds Une saison en enfer, stuk voor stuk welgekozen zinsneden die niet alleen de ontwikkelingsstadia van de hoofdpersoon Kristian Toss treffend weergeven, maar die de uit de wereldliteratuur citerende auteur ook doen kennen als een echte lezer. Niet zelden is dat een uitstekende uitvalbasis voor het schrijverschap. Eilandvrees gaat gepaard met de sensatie dat er over iedere letter is nagedacht, dat er gewikt, gewogen en gevijld is, zonder dat Niematz overbewustzijn op dit vlak tot stilistische kaalslag, stijve formuleringen of zeg-'t-maar-gewoonteksten geleid heeft. Niematz is een schrijver die je om zijn stijl leest, niet zozeer om het amusante verhaal of de wel respectabele, maar weinig opzienbarende thematiek. Vrijwel elke strofe bevat een met merkbaar plezier aangebracht verrassinkje, dat uit oogpunt van efficientie gerust achterwege gelaten had mogen blijven, zoals dit, over de knorrige zeelui aan boord van het schip dat Toss naar zijn eiland brengt: 'Het begon hen merkbaar op de zenuwen te werken maandenlang in de microkosmos van hun schip te moeten leven, als was het in de omhelzing van een koudbloedige despote.' De openingszinnen vatten wat komen gaat al bondig samen: 'Kristian Toss had de halve wereld afgereisd. Tegen de tijd dat de andere helft aan de beurt was, kreeg hij er genoeg van. Hij zou naar het eerste het beste eiland willen en er blijven.' Dat gebeurt dan ook. Toss vestigt zich op het tropische eiland Peack en vindt daar emplooi als klusjesman. Volgt een kennismaking met allerlei bonte karakters: de baptistische dominee MacBush en zijn rivaal meester Eikerk, hoofd der zevendedagadventistische school voor jongens; de leraren Birkus en Holler; Liza van het nudistenkamp. Vrijwel iedereen heeft de pest aan elkaar en daartussenin staat Toss, die geacht wordt partij te kiezen, maar liever met zijn tekenmap onder zijn arm op pad gaat. Hoogtepunt in de roman is een volstrekt uit de hand lopend feestje van Holler, Birkus, wat Zuid-Amerikaanse volksvrouwen en Toss als butler, een orgie die grondig verstoord wordt door de binnenkomst van het nuchtere schoolhoofd: 'Zijn de proefwerken klaar, Holler?' Uiteindelijk vlucht Toss naar Tinfish, een kleiner buureiland, 'waar niemand kwam, alleen de zon en de wind, en waar de kroegen altijd gesloten waren'. Daar vindt hij zijn begeerde isolement en in dat deel van de roman verdwijnt de humor achter de horizon van de prangende thematiek. Duidelijk is dat Toss koerst tussen twee verlangens: dat naar nomadisme en naar sedentarisme. Eilandvrezers zijn in zijn optiek: 'vinders van goede redenen om te gaan en van betere om te blijven'. Via, als ik het goed begrepen heb, turen in de eigen ziel en vervolgens - los van de mensen - een flirt met bijna-krankzinnigheid bereikt de gevierde kunstenaar de verlangde staat: hij kiest weer het ruime sop.