Onno Blom in Trouw
De personages die Max Niematz' verhalendebuut Twee vreemden in een bootje bevolken proberen stuk voor stuk beter grip op de werkelijkheid te krijgen. Het gaat hun daarbij niet zozeer om de alledaagse gebeurtenissen in hun leven, nee, ze houden zich bij uitstek bezig met de werkelijkheid die hun eigen hoofd ze voorspiegelt. Dit "fantastische" uitgangspunt werkt uitermate prikkelend. Steeds blijft er een aangename onzekerheid bestaan over het lot van de personages en de achtergronden die hun gedrag en gedachten zouden kunnen verklaren. Die onzekerheid wordt lang niet altijd in de plot van de verhalen opgelost. In Firma Borel bijvoorbeeld wordt een ogenschijnlijk saaie boekhouder tot opstandigheid uitgedaagd en slijt zijn laatste dagen in een koud bijlokaaltje, waar hij gelegen op een oude soldatenjas luistert naar het zachte raspen van de raamventilator. Het verhaal eindigt zo: "Er klonk iets door in dat gerasp, iets wat menselijkerwijs niet gezegd kon worden, maar wat hij met alle plezier had willen begrijpen."
Toch is het niet zo dat de fantasie van Niematz helden nergens toe leidt. Integendeel, hun koppige pogingen de dingen naar hun hand te zetten hebben vaak succes. In Benz slaagt een talentvolle kok erin zijn gasten steeds minder voedsel voor te zetten en toch tevreden te houden. Van eenvoudige maaltijden brengt hij zijn menu in stapjes terug tot niets. Van een aardappel, een olijf tot slechts de illusie van een bord soep. Als zijn gasten hem dan nog verzekeren dat ze heerlijk hebben gegeten, sluit hij zijn goed lopende zaak. Voorgoed.
De meeste verhalen verlopen langs een dergelijk patroon, zij het dat er meestal een grotere omweg wordt genomen dan in Benz. Het komt nogal eens voor dat de verteller van het verhaal onder de indruk komt van de kunst die een ander al beheerst. Naast de kunst van het koken komt de schilderkunst, de literatuur en de muziek aan de orde. In het openingsverhaal Fort Mz'mrir, het mooiste van de bundel, wordt de omweg van de kunst tot het uiterste gedreven. Ene Jules, een saaie huismus, raakt diep onder de indruk van een passage uit het werk van de negentiende-eeuwse schrijver Laurence Sterne. "Zat ik in een woestijn," had Sterne geschreven, "dan zou ik zien waarmee ik mijn genegenheid kon oproepen. Als ik niet beter presteerde, dan hechtte ik haar aan een zoete mirrhetak..." Jules trekt uit deze passage de absolute conclusie. In een oude Peugeot trekt hij de woestijn in. Aangekomen bij een wegrestaurant in een reusachtige canyon laat hij zijn auto achter. Tegen ieders advies in gaat hij moederziel alleen op verkenning in een grillig geerodeerd terrassenplateau, belandt in een labyrintisch stelsel van afgronden en geulen en verdwaalt. "Alle richtinggevoel viel weg. Zijn instincten zeiden hem dat hij naar de terrassen terug wilde en vandaar naar de canyon, maar geleidelijk werd zijn hoofd door heel andere zaken in beslag genomen, merkte hij. De schoonheid van deze architectuur, zo overweldigend was die en van zo'n brute grandioze kracht - het deed hem in arren moede gangen in slaan zonder zich nog te bekommeren. Gaandeweg nam het stelsel de allure van een puzzel aan die met heel andere middelen leek te moeten worden opgelost." Hoe zal zijn geest, waar dit labyrint een duidelijk symbool van is, reageren? Zonder water in de verstikkende hitte komt Jules tot hallucinerende waarheden. "Het punt was: moest je je eigen zorgen serieus nemen? De chaos om hem heen was angstaanjagend, maar was het chaos? Met wat goeie wil viel er misschien juist een heel fijnzinnige orde te ontdekken in die samenscholing van gedrochtelijke individualiteiten hier." Fort Mz'mrir speelt zich af op de grens van waarheid en illusie. Jules is, zeker als hij eenmaal verdwaald is, als verteller niet betrouwbaar. Hij vertelt dat hij de uitgang van het labyrint vindt en aankomt in een hotel dat is gebouwd tegen de kolossale, nog overeind staande blinde muur van een oud fort. Maar ziet hij dat echt? Het woordje "blind" is maar een van de aanwijzingen die achterdochtig maken. Dit Fort Mz'mrir zou best eens Jules laatste visioen kunnen zijn.
Twee vreemden in een bootje is voor een debuut opvallend uitgebalanceerd. De verhalen vormen samen een lenig en overtuigend pleidooi voor de fantasie. Max Niematz is erin geslaagd in zeer afwisselende portretten van dromerige individualisten eenzelfde uitdagende spanning te handhaven. Het spreekt voor zich dat zijn stijl daaraan in hoge mate bijdraagt. Niematz schrijft beeldend en uitbundig, maar blijft helder, soms zelfs quasi-naief. Hij bereikt daarmee een duidelijk effect: het houdt zijn proza fris en humoristisch.
Jacob Moerman van de Drents Groninger Dagbladen
Ze zijn niet volslagen gek, maar hebben wel last van zinsbegoochelingen, de personages van de verhalen in deze bundel. Of het nu gaat om een reiziger in een Afrikaans land, een boekhouder in een klein bedrijf of om het meisje in de Zwitserse Alpen, allemaal hebben ze te maken met een persoonlijke realiteit die door de schrijver op een subtiele manier steeds effectiever naar voren wordt gebracht. Resultaat is dat de verhalen voor een belangrijk deel bestaan uit beschrijvingen die weinig meer met de alledaagse werkelijkheid van doen hebben. Tijdens het lezen dringt zich het besef op dat Niematz geen verhaal wil vertellen, maar bij de lezers aanstuurt op een vervreemdend effect en een nieuwe werkelijkheid achter de zichtbare wil tonen.
De bundel is duidelijk geschreven door een dichter. Niematz verstaat de kunst een verhaal op te bouwen dat uit veel 'witte plekken' bestaat; de lezers krijgen bewust niet alle gegevens te weten, zodat het resultaat treffender (zo men wil: poetischer) is. Een mooi voorbeeld is het verhaal Hendrik Hofs reizen, waarin de ik-figuur verliefd is op het meisje Lou. Zij verkiest een ander, maar het blijft onduidelijk hoe de vork aan de steel zit. Aan het eind stelt de 'ik' zich evenwel voor dat hij met haar in een bootje op het water zit. Dan volgt die ene, laatste zin: 'Hij zou haar zien, de lijn van haar wenkbrauw, het zachte gezicht dat haar door wroeging was toebedacht en dat doffer werd, doffer en uitdrukkingslozer naarmate het langer zou zijn geleden.' Een zin die de lezer kan verpletteren en alleen geschreven kan zijn door iemand die de kunst van de poezie verstaat.
De Debutantenprijs
is een publieksprijs, d.w.z. de lezers kiezen de winnaar uit 5 door een jury geselecteerde schrijvers, de zg. genomineerden. Het persbericht van de nominatiejury van 1995 noemde Twee vreemden in een bootje: 'Uitstekend geschreven door een groot talent, origineel en intrigerend, veel fantasie.'
Het lezersrapport was minder eenduidig. Er zijn onder de lezers van deze bundel uitgesproken liefhebbers en uitgesproken vijanden. Sommigen vinden de verhalen prachtig en roemen de treffende en beeldende beschrijvingen. Een lezer is getroffen door het moeiteloos samengaan van het onwaarschijnlijke en het geloofwaardige, een ander door de trefzekerheid waarmee Niematz binnen de bestaande een compleet nieuwe wereld weet te schetsen, weer een ander noemt hem 'een echte verteller'. Deze bewonderaars moeten het opnemen tegen lezers die zijn taalgebruik moeilijk, saai, gekunsteld, zwaarwichtig en quasi-intellectueel vinden, en oordelen dat de verhalen nogal van kwaliteit verschillen. Tegenover de kritiek als zou de bundel studentikoos zijn staat de verzuchting dat het hier eindelijk eens om een boek gaat dat niet quasi-modern is. Sommigen raken bij het lezen de kluts kwijt en nemen dat de schrijver kwalijk, terwijl anderen die ondoorzichtige samenhang juist boeiend vinden. Wat de een ziet als kracht: 'in weinig woorden wordt veel gezegd', ziet de ander als zwakte. En dat de lezer over een grote verbeeldingskracht moet beschikken geldt voor de een als pluspunt, voor de ander als bewijs van onvermogen. Zo zullen er altijd wel raadsels en uitersten blijven in de reacties op het werk van Niematz.
Marc Reugebrink schreef in Het Nieuwsblad van het Noorden
In Het andere oog, het vijfde verhaal van Max Niematz prozadebuut Twee vreemden in een bootje, is er sprake van "kunstkijken". Het woord is verwant aan "kunstschaatsen". Wat een kunstschaatser doet op het ijs, doet de hoofdpersoon in dit verhaal met zijn ogen. E. J. Fincke heet hij, en hij is kunstcriticus van het blad De Hildesheimer. Fincke heeft geleerd 'dat de ogen de spiegel der ziel zijn en dat dat een gemeenplaats zou zijn, als men niet ook de moeite nam een blik in die spiegel te werpen. Want daarin kan men zien, aldus Fincke, of de persoon die daar staat afgebeeld verbitterd, verlegen of verkouden is; of het leven hem toelacht of dat hij juist wordt achtervolgd door ongeluk.' In en met zijn kijken weet Fincke uit de voorstelling een hele geschiedenis te reconstrueren, een levensloop van de afgebeelde personen. Daar komt, zoals hij het noemt, enige 'zelfverbeeldingsdiscipline' aan te pas. Wie die discipline weet op te brengen, kan ook zonder veel verstand van kunst het verhaal ontdekken dat in de ogen van de geschilderde figuren verborgen ligt. Zo ontwaart Fincke in het negentiende-eeuwse portret van een baron met een scheel oog na diepgaande studie de persoon van een mooie jonge vrouw die naast hem zit en zijn echtgenote blijkt te zijn. Nog een derde persoon neemt hij waar, en hij leest in de ogen van beide mannen dat ze hevig verliefd zijn op de vrouw, zo verliefd dat hij, Fincke, ook verliefd op haar wordt. Alleen: de ogen van die vrouw - haar spiegels der ziel - krijgt hij niet te zien, ze houdt ze neergeslagen op haar borduurwerkje, en dat stelt Fincke voor een ontzaglijk probleem, dat hij zich in de loop van het verdere verhaal tot doel stelt op te lossen.
Het is niet het enige verhaal in de bundel waarin de voorstelling die de hoofdpersoon zich van een bepaalde werkelijkheid maakt, naast of zelfs tegenover de alledaagse werkelijkheid staat. Ook elders is sprake van zelfverbeelding als middel om toegang te krijgen tot de werkelijkheid. Met deze nadruk op werkelijkheid versus verbeelding lijkt Niematz thuis te horen in de rijen van wat vroeger de Revisor-auteurs werden genoemd, met als gemeenschappelijke literaire grootvader Jorge Luis Borges. Het spel met feit en fictie wordt door Niematz over het algemeen bekwaam gespeeld. Mij persoonlijk laat het meestentijds tamelijk onverschillig, wat natuurlijk weinig met het gebodene heeft te maken, maar met mijzelf, en met mijn visie van wat literatuur zou moeten zijn.
Elsbeth Etty in de NRC
Alle personages in de verhalen van Max Niematz zijn matig tot zwaar gestoord: ze laten zich meeslepen door een fantasie die ze ontlenen aan een roman, een schilderij of aan een bizar ideaal dat ze zelf hebben verzonnen. Het gaat voortdurend om het perspectief van waaruit de wereld bekeken wordt. Maar het merkwaardige bij Niematz is: hoe eigenaardig dat perspectief aanvankelijk ook is, het levert steeds een realistisch beeld op. De verhalen in Niematz' prozadebuut zijn stuk voor stuk goede voorbeelden van wat de auteur met zijn proza en intrigerende thematiek lijkt te willen zeggen: dat de werkelijkheid alleen met behulp van fictie te doorgronden is.
Bart van Maanen in het Amsterdamse Maandblad voor Uitkeringsgerechtigden
Het verhaal waaraan de bundel zijn titel ontleent valt te lezen als een burlesk en ontroerend tienerdrama. De dromerige, thuis zittende Miel Swartjes wenst zich grote avonturen, net als zijn held Hendrik Hof, die bij hem om de hoek woont en wereldreiziger is, schrijver van adembenemende reisverhalen. Tegelijkertijd hongert Swartjes naar de allesomvattende liefde voor Milou, een meisje dat hij kent van het zeilkamp, maar van wie hij het adres kwijt is. Met beiden zoekt hij contact en beide verlangens gaan met elkaar botsen. Hendrik valt van zijn voetstuk door in plaats van adembenemend te reizen voortaan thuis te blijven, omdat hij een gezin wil stichten. En Milou... Swartjes raakt haar niet alleen kwijt aan een ander, maar die ander blijkt ook nog eens zijn idool Hendrik te zijn. Zijn laatste ontmoeting met 'Lou' vindt plaats op het water. 'Ze zouden niet in het riet gaan samen. Geen gegiechel, geen vrijmoedigheid meer. Geen wij, maar een onherstelbaar zij en ik, twee vreemden in een bootje, voorbij de aanraking, voorbij de woorden, even onbereikbaar als niet te ontkomen.'
De bundel bevat verhalen die ondanks hun lichte toon een rijke ervaring uitdragen. Niematz, die drie dichtbundels publiceerde, is een oudere debutant. Terwijl het huidige uitgeverscircuit zich het liefst inlaat met snelle, jonge media-opvrijers, lijkt de keuze om het werk van deze 54-jarige uit te geven bijna een bevestiging van de kwaliteit ervan. De verhalen mogen er dan ook zijn.
Niet zelden zijn ze geplaatst in een kunstzinnig of literair kader dat als startpunt dient. Zo is de reis door de woestijn in het verhaal Fort Mzmrir de hoofdpersoon ingegeven door een zin van Laurence Sterne, de grote Engelse schrijver uit de achttiende eeuw. "Was I in a desert, I would find out wherewith in it to call forth my affections. If I could not do better, I would fasten them upon some sweet myrtle..." In het prachtige verhaal Het andere oog is een Venetiaanse vaas van Golfini de aanleiding om de kunstcriticus Fincke te bezoeken. Deze werkwijze wordt echter nooit tot een blauwdruk. Max Niematz omzeilt die literaire valkuil kundig en met veel fantasie. Het blijft steeds onderdeel van een compositie waarin de auteur een even intrigerend als gedistingeerd spel met de werkelijkheid speelt. Niematz kiest vaak voor gewone mensen in alledaagse situaties, en in de meeste verhalen tekent hij de teloorgang van ooit gekoesterde idealen, ofwel de onmogelijkheid ze te handhaven. Zo gaat de trouwe boekhouder in Firma Borel ten gronde aan de driedubbele boekhouding die hem door zijn bazen is opgedrongen. De ballerige economiestudenten in Ons eerste lid bemerken dat het eerste en enige lid van de debating club die ze hebben opgericht een anarchistische plaaggeest is, die ze echter niet kunnen royeren zonder daarmee hun club op te heffen, want wat is een club zonder leden? De illusionistische gerechten van de meesterkok in Benz doen hem uiteindelijk de das om en in het raadselachtige verhaal Zwitserland is nergens roept Nini bij haar speurtocht naar haar vader de hulp van verschillende mensen in: Conrad, de man van de Rettungsverein, gelooft haar verhaal; hij heeft wel grotere idioten gered in de bergen. Knockthalerli, een viezige koeherder, meent dat ze alles uit haar duim heeft gezogen. Herr Piegli gelooft haar misschien niet, maar hij begrijpt haar, bemoedigt haar en laat haar in haar waan. Obsessies en milde vormen van waanzin keren in alle verhalen terug. In elk verhaal creeert de auteur een gesloten, even absurd als reeel universum. Hij doet dat met een subtiel gevoel voor humor, in een stijl en een woordkeus die nu eens bloemrijk, dan weer kaal en zakelijk aandoet.