Het wachtlokaal 2009

Het wachtlokaal (roman, Contact, 2009)


NRC van 19-06-09 recensie door Arjen Fortuin   

   In de NRC van 19-06-09 besprak Arjen Fortuin twee boeken die als enige gemeenschappelijke factor hebben dat ze in het leger spelen. Het volgende is een extract uit die recensie, in enigszins aangepaste vorm. Het bevat slechts die onderdelen die betrekking hebben op Het wachtlokaal. Voor de hele recensie zie www.nrcboeken.nl.d

   Deze maand verscheen Max Niematz' roman Het wachtlokaal. Hij beschrijft daarin op ironische toon de verveling van een jonge dienstplichtige sergeant Miel Swartjes op de Veluwe. Een 'startsein voor een nieuw leven', dat is wat Swartjes van zijn diensttijd verwacht. Hij is een op het eerste gezicht weke jongeman, meer een denker dan een doener, waarbij het nog maar de vraag is hoe goed hij daarin is, in denken. Het leger kan misschien helpen: discipline, een opdracht - wat precies, is van ondergeschikt belang. Alles is beter dan zijn leven thuis dat wordt gedomineerd door een vader die na een mislukte zelfmoordpoging in een rolstoel zit. Dat het leger deze Swartjes geen soelaas biedt, maakte Niematz al snel na de fraaie beginzin duidelijk: 'Niet te hoeven weten wie Swartjes is, zou ons vrijwaren van heel wat narigheid.'

   Vol ironie beschrijft hij een overbodig soldatenbestaan. Dagen brengt Swartjes door in een wachtruimte bij een telefoon die nooit gaat. Wat maar goed is ook: 'Want als-ie gaat, sergeant, wat hebben we dan? Juist, stront aan de knikker! Fase Een breekt aan!' Bedoelde stront behelst: 'Dreiging ja, zowel van buiten als intern.' Niematz plaatst je midden in een instelling waar iedereen zich nog wel vasthoudt aan de krijgsmores, maar waar niets meer te vechten valt, een absurd bedrijf.

   Het bewaken van die doodstille telefoon is al promotie voor Swartjes. Eerst moest hij potloden slijpen. 'Aldoende had hij over de weken een coherente dagtaak voor zichzelf bijeengesprokkeld. Ja, want je zat in het leger, je moest ervoor vechten. Al vechtend onder zwaar geschut moest je terreinwinst boeken.'

   Swartjes is niet geschikt voor het krijgsbedrijf. Hij heeft te weinig gevoel voor hierarchie, staat niet op zijn strepen en lijkt met zijn gedachten alweer bij het volgende dat zijn leven moet veranderen: zoals het beklimmen van een hoge berg. Of de liefde van Miep, de vrouw die de kantine bestiert. Soms doet hij in zijn kamer het licht uit, steekt een primus aan en verbeeldt zich met zijn collega dat zij op 4000 meter hoogte een kopje thee zetten. Het is onmogelijk dit leger serieus te nemen: officiele exercities zijn een reeks van kolderieke misverstanden, waarbij aan bruggen ten behoeve van de oefening een bordje hangt: 'Deze brug is opgeblazen'. Swartjes daarentegen doet zijn best: hij koestert grote bewondering voor de enige hooggeplaatste die hij kent, generaal Van Hagevoorts, die hem wijsheden geeft als 'hoe dichter bij de vijand, hoe veiliger' - wijsheden die door Swartjes hoogst curieus worden geinterpreteerd. De militairen zijn van een wereldvreemdheid waar de Nederlandse politiek wel vaker door is geplaagd: van de neutraliteitspolitiek eind jaren dertig, via de politionele acties tot de val van Srebrenica.

   Nu is het Niematz daar natuurlijk niet om te doen in deze wat voorspelbare, maar geslaagde roman. En ook niet om het leger, maar om zijn held Swartjes, een jongeman die op zoek is naar een missie voor zichzelf. Swartjes bevindt zich fysiek in een wachtlokaal, maar is ook in figuurlijke zin aan het wachten - verlangend naar iets hogers, naar een lichamelijk leven ook. Hij ontdekt echter niets; Niematz voert hem met zachte hand naar de afgrond. Je zou er ook niet aan moeten denken wat er met Swartjes was gebeurd als hij aan het front in Uruzgan beland zou zijn. Het meest waarschijnlijk is dat hij al snel ten prooi zou vallen aan een tactical freeze, een shocktoestand waarin militairen door grote stress kunnen belanden, waarna ze niet meer kunnen bewegen.

   In het voorwoord van zijn gebundelde Uruzgan-reportages Kamermeisjes en soldaten schijft Grunberg: 'Als romans de lezer antwoord geven op de vraag hoe te leven, dan vond ik dat ik naar actief antwoord moest zoeken op die vraag: hoe te leven en vooral ook hoe niet te leven'. Daarmee staan we weer naast Max Niematz en zijn sergeant Swartjes. Want uiteindelijk gaat Het wachtlokaal over die vraag. Hoe vind je een doel in het bestaan? En wat als je dan alleen maar voorbeelden aantreft van hoe je niet kunt of wilt leven: een suicidale vader, een onbereikbare kantinevrouw, een leger dat geen 'startsein tot een nieuw leven' is, maar een bespottelijk instituut? Zo blijft Swartjes met lege handen achter en realiseer je je hoezeer je hem een missie had gegund. Desnoods bij de echte artillerie, zich wijdend aan het geven van vuur. In Uruzgan was hij beter af geweest.


Bibman (Wie zegt u? zie diens recensie van Zeven dagen oud brood)

   Het wachtlokaal is de vijfde roman van de Nederlandse auteur Max Niematz (1942) en beklijft in al zijn eenvoud. Zijn protagonist is een denker die maar wat graag een missie en een levensdoel zou vinden. Maar het echte leven en de fysieke beleving, waar en hoe begin je daaraan? In het leger alvast niet, blijkt snel. Het wachtlokaal is zijn nieuwe slaapkamer geworden. Thuis wacht hem een dominante vader met suicidale neigingen, in de kazerne wordt hij geconfronteerd met leidinggevende militairen die hun wereldvreemdheid evenzeer koesteren als hun destijds aan het front gewonnen medailles. Niematz verhaalt met veel gevoel voor humor de lotgevallen van zijn antiheld die als een slaapwandelaar door de kazerne doolt. Zijn verteltoon is laconiek en vol ironie. De setting is alvast perfect gekozen: een leger is een schijnwereld die in vredestijd even nuttig is als een grasmaaier in de woestijn. Het echte leven is altijd elders en idealen zijn gedoemd om te sneuvelen, is de wat sombere conclusie van deze weemoedige maar meeslepende roman.

 

Uit HP/De Tijd 5 juni 2009, Frank van Dijl

   In resp. 1923 en de eerste helft van de jaren zeventig wijdden de Tsjech Jaroslav Hasek en de Rus Vladimir Vojnovitsj satirische romans aan de brave soldaten Svejk en Tsjonkin, romans die zich afspeelden in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en die een sterk antimilitaristisch karakter hadden, juist omdat deze soldaten in hun braafheid buitengewone sukkels waren die de glorie van het vaderland niet bepaald lieten stralen.

Nu is er ook in de Nederlandse literatuur zo'n brave soldaat opgestaan. Swartjes heet hij.

   Max Niematz begint zijn vijfde roman, Het wachtlokaal, zo: 'Niet te hoeven weten wie Swartjes is, zou ons vrijwaren van heel wat narigheid. Het zou ons om te beginnen verlossen van de vraag of er wel ooit een dienstplichtig sergeant van die naam bestaan heeft.'

   Kennelijk heeft Niematz 'ons' niet voor die narigheid willen behoeden. Hoe dan ook, die eerste zinnen doen sterk denken aan het begin van Vojnovitsj De merkwaardige lotgevallen van soldaat Ivan Tjsonkin uit 1977: 'Of het echt gebeurd is of niet, kan op dit moment niemand met zekerheid zeggen.'

   Of Swartjes echt bestaan heeft, doet er niet toe, net zomin als de vraag of de lotgevallen van Tsjonkin en Svejk werkelijk zijn gebeurd. 'Helaas, geheel ondenkbaar is dat niet,' luidt zin drie van Het wachtlokaal. Ikzelf heb geen militaire ervaring, maar van de ervaringen van vrienden weet ik dat misschien niet zozeer Swartjes echt heeft bestaan, alswel de omstandigheden waarin hij zijn diensttijd moet vervullen. Svejk en Tsjonkin dienden tenminste nog in oorlogstijd. Oorlog, de ultieme legitimatie van het soldatenberoep. Swartjes is de klos in vredestijd: geen moer te doen.

   Wachtlopen moet hij. Wachtzitten is een beter woord. Swartjes zit op een bureaustoel met wieltjes waarmee hij ellipsen, cirkels en achten draait door het lokaal. Hij probeert de tijd die hij er moet doorbrengen ten eigen nutte aan te wenden, zijn karakter te versterken, zich zelfdiscipline bij te brengen, zijn slappelullengedrag te overwinnen, maar daar komt natuurlijk niets van terecht. De dienst is Swartjes zo al een veilig nest, de buitenwereld is hem te boos. Elke keer als hij iets buiten het wachtlokaal onderneemt, loopt dat slecht af. En gek wordt hij toch. De boezem van Miep die in de kantine staat, heeft daar alles mee te maken.

   Niematz vertelt het verhaal in laconieke zinnen. Door die losse toon wordt het boek nergens zwaar en is het overwegend amusant, hoewel het slecht afloopt en je met die arme Swartjes te doen hebt. Misschien dat iemand die in dienst heeft gezeten kan zeggen of het 'echt gebeurd' is. Mij zou het niets verbazen.